Discussie: Monique3 in Intiem
Los bericht bekijken
Oud 1 november 2006, 15:29   #1
Lies86
Be a miracle
 
Lies86's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 17 september 2004
Berichten: 932
Monique3 in Intiem

Hallo allemaal,

Monique 3 heeft een intervieuw afgegeven aan intiem.
Met de toestemming van Intiem, en monique zelf mochten wij het hier plaatsen! In 2 delen want anders was het te lang.
Bedankt monique!

Een dwangstoornis is nooit echt over…

Ik kan niet van mijn haren afblijven



Plukken en pulken doet iedereen wel eens. Maar wat als je jezelf kaalplukt en er tóch niet mee kunt ophouden? Dan heb je een dwangstoornis. Zoals ik. Jaren heb ik erover gedaan om die de baas te worden en dat lukte. Maar nu lijkt het of ik weer terug ben bij af. Er moet nu echt iets gebeuren!



TEKST: HELENE BUIS



Ik moet een jaar of acht geweest zijn toen mijn moeder met mij bij de huisarts zat vanwege een kaal plekje op mijn hoofd, ongeveer ter grootte van een rijksdaalder. Ik was een kind dat altijd aan zichzelf zat te pulken en plukken. Ik krabde korstjes open, beet op mijn nagels, draaide voortdurend lokken om mijn vingers, en plukte haar uit mijn hoofd. Dat doen wel meer kinderen, maar niet in die mate dat ze er kale plekken van krijgen. De huisarts verwees ons door naar de kinderarts. Die zei dat ik het waarschijnlijk deed om aandacht te trekken. Mijn moeder was voor de derde keer zwanger en had niet veel tijd voor mij. Mijn moeder moest er maar geen probleem van maken, het zou vanzelf wel overgaan.

Het ging niet vanzelf over. Mijn ouders werden er wanhopig van. Ze scholden, ze gaven me straf, maar de drang om te plukken was te sterk. Ik kon me er niet tegen verzetten. En dat terwijl ik toch graag mijn ouders gelukkig maakte. Ik herken dat dwangmatige van mij in mijn moeder. Zij beet bijvoorbeeld op haar nagels. En daar kon ze niet mee ophouden. Ook was ze heel erg netjes, alles in huis moest blinken. Maar ook dat had iets dwangmatigs. Ik voelde me er als oudste verantwoordelijk voor dat de dingen zo waren zoals mijn moeder ze graag zag. Dus als ik zag dat er vingerafdrukken op de bank zaten, pakte ik een doekje en poetste de leuning weer blinkend. Mijn zusje was erg rebels, maar ik was een brave meid en richtte me op mijn moeder.

Het harentrekken was niet het enige waar mijn ouders zich ongerust over maakten. Ze vonden dat ik te rustig was, tegen het apathische aan. Ik kan me nog herinneren dat dat kwam omdat er gewoon te veel indrukken op me afkwamen, vooral op school, ik was als het ware lamgeslagen.

Samen met mijn ouders bezocht ik een therapeute. Die vertelde dat ik een zogeheten ’antennekind’ was. Ik ving alles op en kon me niet goed afschermen van de prikkels die vanuit de buitenwereld op me afkwamen. Ik kon me niet goed uiten en daardoor hoopte al die informatie zich vanbinnen op, zodat ik altijd moe was en weinig energie had en veel onrust voelde. Het plukken aan mijn huid en aan mijn haar moest gezien worden als een poging van mij om tot rust te komen. Mijn ouders begrepen nu wat er aan de hand was, maar dat loste het probleem niet op, ik bleef plukken.

Ik was een jaar of twaalf toen ik zo veel kale plekken op mijn hoofd had dat de huisarts me het advies gaf om een hoofddoekje te dragen. Ik had ze op een bepaald moment in allerlei kleuren en motieven, zodat ik er altijd eentje op kon doen dat paste bij mijn kleren. Het verborg de kale plekken, maar daardoor kon ik wel stiekem lekker doorgaan met haren plukken. Ook bij gym mocht ik het doekje ophouden. Het is twee keer voorgekomen dat een kind in de pauze mijn doekje van mijn hoofd trok. Ik kan me niet meer herinneren of de kinderen toen schrokken of dat ze me uitlachten, maar ik weet nog wel dat een leraar voor me in de bres sprong en dreigde ze te straffen als ze me niet met rust zouden laten. Vanaf dat moment lieten ze me links liggen. Dat was ook niet fijn. Ik heb me heel erg eenzaam gevoeld in die tijd en veel gehuild.



”Stop er nou toch eens mee, Monique”, zei mijn moeder regelmatig. Maar dat kon ik niet. Gelukkig kreeg ik een paar vriendinnen die mij accepteerden zoals ik was, en op mijn achttiende leerde ik André kennen, de man met wie ik nu nog steeds samen ben. Ook André accepteert me zoals ik ben. Ik heb hem in het begin van onze relatie verteld wat er met mij aan de hand was. Hij kan het beter meteen weten, dacht ik. Als hij er niet mee kan leven, weet ik dat liever nu, dan dat ik erachter kom als ik me aan hem gehecht heb. Maar hij bleek al gemerkt te hebben dat er wat was, hij had er alleen niets over gezegd. Hij was zelf ook een gevoelig iemand, ook een antennekind. Hij begreep me en wilde me graag steunen. Ik vertelde hem dat ik eindelijk eens van mijn probleem afwilde en een normaal leven wilde leiden, zonder pruiken en kale plekken op mijn hoofd. Ik ben toen opnieuw naar de huisarts gestapt, de huisarts van André dit keer. Ik vond het best moeilijk om te vertellen wat ik had, maar ik stapte over mijn schaamte heen. De huisarts verwees mij door naar de RIAGG. Daar hadden ze nog nooit eerder iemand met mijn probleem gehad. Jarenlang ben ik bij een psycholoog in behandeling geweest. Zij richtte zich op het probleem dat ik zo moeilijk kon praten en mezelf kon uiten, niet op het plukken zelf.

Op een dag had ik een gesprek met een vervangende psycholoog. Via hem ben ik toen in een kliniek voor gedragstherapie beland. Mijn probleem werd daar heel serieus aangepakt. Ik was inmiddels zevenentwintig en had al heel wat hulpverleners gehad, maar voor het eerst kreeg ik te horen dat het beestje ook een naam had: trichotillomanie. Het viel onder de zogenoemde impulscontrolestoornissen. Daaronder vallen ook andere drangstoornissen, zoals boulimie, kleptomanie en pathologisch liegen. Het gaat er daarbij steeds om dat je een impuls krijgt, een prikkel, om iets te doen wat je eigenlijk niet wilt doen, en dat je dat vervolgens dan niet kunt tegenhouden. Ik werd opgenomen en kreeg een persoonlijke therapeut toegewezen met wie ik elke dag contact zou hebben. Alleen in de weekenden mocht ik naar huis.



De eerste weken werden gebruikt om mijn probleem in kaart te brengen en er werd een behandelingsplan opgesteld. Daarna begon de echte behandeling. De belangrijkste oefening die ik moest doen en waarvan ik veel geleerd heb, was de zogenoemde spiegeloefening. Daarbij mocht ik wél aan mijn haar plukken - iets wat de rest van de dag verboden was - maar… ik moest proberen het dan juist niet te doen!

Voordat ik die oefening ging doen moest ik iemand uit mijn groep kiezen en daar tegen zeggen: ”Ik ga naar de badkamer, ik ga mijn oefening doen. Als ik klaar ben kom ik jou vertellen hoe het is gegaan.” Ook als het fout ging moest ik meteen stoppen en het aan die persoon vertellen. Van tevoren sprak ik met mijn therapeute af hoeveel minuten ik in de badkamer wilde blijven en zette ik een wekkertje. Ik begon met twee minuten. De langste tijd die ik gehaald heb is achttien minuten. Dat is een hele tijd. Je staat maar naar jezelf te kijken voor die grote spiegel in de badkamer en je mag niks doen, behalve kammen en speldjes inzetten of een staart maken. Door die oefening leer je de onrust en spanning waar te nemen die voorafgaan aan de impuls om de haren uit je hoofd te trekken. Dat leidt ertoe dat je die spanning ook op andere momenten van de dag leert herkennen en bijtijds een positieve manier kunt zoeken om ermee om te gaan. Daarmee wordt dan bedoeld een eindje fietsen, een muziekje opzetten of gewoon: de spanning verdragen en niets doen. Of nog beter: je ontspannen. Zo’n ritueel als harenplukken heeft namelijk een begin, een middenstuk en een einde. Het begin is die spanning, die drang die je voelt opzetten, het middenstuk is het plukken, het toegeven aan de drang en het einde is de ontspanning. En daarna komen al snel de spijt en het verdriet omdat je hebt toegegeven aan de drang.

Ik droeg een pruik. Als ik behoefte had om te plukken, zette ik die pruik af en ging ik mijn gang. Als ik mijn oefening deed en in de badkamer mijn pruik af moest zetten, kon je er donder op zeggen dat de drang om te plukken op kwam zetten. In het begin ging het dan ook nogal eens een paar keer mis. Daarom werd er nóg een obstakel ingebracht. Ik moest een envelop meenemen. In die envelop moest ik de haartjes stoppen die ik er bij mezelf uitgetrokken had. Als ik op mijn kamer haren plukte, verstopte ik ze of spoelde ik ze door het toilet, zodat ik ze niet meer zag. Nu moest ik ze tellen en op de envelop moest ik het aantal haren vermelden dat erin zat. Dat was heel confronterend. Ik vond het verschrikkelijk toen ik een keer honderdvijftig haren telde die ik in de envelop moest doen; ik heb ze met een brok in mijn keel erin gestopt. Dat was nog erger dan niet toe te kunnen geven aan de drang. Die envelop hielp enorm, want die procedure vond ik erger dan die onrust.

Ik heb nooit stiekem een paar haartjes uitgetrokken en het vervolgens niet gemeld. Ik wilde niemand voor de gek houden, ik deed die oefening immers voor mezelf. Als ik in de fout ging, zei ik dat eerlijk tegen de persoon die ik had aangesproken. En hoe erg ik het ook vond, elk haartje dat ik uittrok stopte ik in de envelop.

In de groep waren mensen met heel uiteenlopende problemen. Ik was de enige met trichotillomanie. Er was een meisje dat anorexia had, zij moest op dezelfde badkamer proberen de dwang te weerstaan om over te geven. Dat lukte haar niet. Tijdens de oefening zette ze de kranen open, zodat niemand kon horen dat ze aan het braken was.

Ik herinner me nog een belangrijke oefening, een veldtraining noemden we dat. Daarbij moesten we een zogenoemde sociomap invullen. Dat was een A4’tje dat in twee kolommen was verdeeld. Aan de linkerkant moest je een situatie beschrijven waarin je je onprettig had gevoeld en wat je toen gedaan en gedacht had. Rechts moest je opschrijven hoe het eigenlijk had moeten gaan. Het werd ook wel de G-training genoemd: Gebeurtenis, Gedachte en Gewenst Gedrag.

De therapeut zocht tijdens de groepsbespreking een paar gebeurtenissen uit die map uit die hij voorlas en besprak. Ik vond het vreselijk confronterend als die van mij aan bod kwamen. Ik weet nog dat ik een keer geschreven had dat ik op straat door een jongen was uitgescholden en dat ik niks terug had durven zeggen.

”Wat heeft die jongen precies gezegd, Monique?” vroeg de therapeut. Toen ik dát moest beschrijven, toen schaamde ik me zo. Ik dacht dat ik finaal door de grond ging. Maar daarna kon ik die gebeurtenis wel beter verwerken. Door die oefening leerden we om zaken waar we ons voor schaamden niet weg te drukken, maar ze aan alle kanten te bekijken en erover na te denken hoe we er een volgende keer mee om zouden gaan. Niet vluchten, maar vechten. En omdat ik tijdens die bespreking een goede indruk wilde maken werd ik moedig en deed ik mijn best om mijn feitelijke gedrag zoveel mogelijk te laten lijken op het gewenste gedrag.

Je mocht maximaal zes maanden opgenomen blijven in die kliniek. Ik werd na vijfeneenhalve maand ontslagen. Daarna ging ik er nog twee maanden in deeltijd één dag per week langs.



Ik was niet genezen verklaard, maar ik kon de drang om te plukken inmiddels aardig onder controle houden. Ik wist dat ik moest uitkijken als ik me onrustig voelde. Dan werd het gevaarlijk. Als ik spanning voelde wist ik dat ik te veel prikkels binnenkreeg en het rustiger aan moest doen. Thuis moest ik de oefeningen voortzetten om de controle te blijven houden. Het ging heel erg goed.

Dat jaar - van 1996 naar 1997 - was echt een topjaar voor me. Ik werkte weer bij de thuiszorg. En ik had zo veel energie dat het me zelfs lukte om eindelijk mijn rijbewijs te halen. Maar - en dat wist ik niet - een aandoening waar je al zo jong mee te maken hebt gekregen, daar ben je waarschijnlijk mee geboren. En je kunt die wel met gedragstherapie onderdrukken, maar die blijft toch je hele leven op de loer liggen. Je moet ervoor op je hoede blijven, want als je dat niet doet kun je er opnieuw door overvallen worden. Ik onderschatte de aandoening en dat was een grote fout.

In 1999 kwam ik in de ziektewet terecht met een burn-out. Ik was dood- en doodmoe. Ik voelde me zo depressief dat ik weer was begonnen met plukken. Op mijn werk had ik me de afgelopen maanden voor tweehonderd procent gegeven, dat was de uitlaatklep geweest voor de onrust die ik in me voelde. Maar daarbij was ik ver over mijn eigen grenzen gegaan.

Ik werd honderd procent arbeidsongeschikt verklaard, ik ging weer in therapie en nam antidepressiva. Ik wist wat het probleem was: ik had te veel prikkels opgezogen. Ik moest mezelf weer in balans zien te krijgen en ik was bereid om daaraan te werken.
__________________

Kaal of niet, je innerlijk verandert niet!

Laatst gewijzigd door Lies86; 1 november 2006 om 17:00
Lies86 is offline   Met citaat reageren